Trade, not aid

Lang voordat het motto "Trade, not aid" rond de eeuwwisseling zijn intrede deed, richtte Nederland -handelsland bij uitstek- al een organisatie op om dit in de praktijk te brengen. 

In de zeventiger jaren zijn de budgetten voor ontwikkelingshulp beduidend groter dan nu. Binnen de EU bestaat nog de afspraak dat 0,7% van het bruto binnenlands product aan buitenlandse hulp besteed moet worden en daarin is ons land uiteraard het beste jongetje van de klas. 

De EU volgt een beleid van ongebonden hulp: er wordt geen tegenprestatie verwacht. Dit staat in schril contrast met de VS en China, waar buitenlandse hulp wordt gebruikt om kansen voor het eigen bedrijfsleven te creëren of de economische belangen van een donorland veilig te stellen.

Rond de eeuwwisseling kiest ook de EU voor een meer zakelijke aanpak: vervanging van traditionele ontwikkelingshulp door handel met als argumenten:



Het spreekt voor zichzelf, dat dit niet geldt voor noodhulp.

Lang voordat de EU deze zakelijke aanpak omarmt, wordt in 1974 het CBI, Centrum voor Bevordering van Importen opgericht, als onderdeel van Buitenlandse Zaken. Om de zakelijke aanpak te benadrukken wordt het gevestigd in Rotterdam, niet in Den Haag.  

Onder het kabinet Rutte I (2012-2017) komt er een speciale Minister voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking en verhuist het CBI van Buitenlandse Zaken naar Economische zaken met een budget van rond de € 30 miljoen.

Het CBI werkt met langjarige programma's - drie tot vijf jaar- waarin bedrijven stap voor stap naar Europese -en regionale- markten gebracht worden. Dit tegen betaling van een fee, die gedurende de loop van het programma verhoogd wordt. In het kort een overzicht van de aanpak:

Er zitten beperkingen aan de resultaatmeting van CBI's activiteiten. Een causaal verband tussen de programma's en exportvolumes is niet vast te stellen, omdat er meerdere factoren zijn, die dit volume beïnvloeden. 

Toch wijzen evaluaties uit, dat 55% van de bedrijven, die voorheen niet exporteerden, vijf jaar na deelname aan een programma nog steeds exporteert. Een ronduit goede score, aangezien de omstandigheden meestal in het nadeel werken.   


Terwijl het CBI in zijn werkgebied een grote bekendheid heeft, kent het Nederlandse bedrijfsleven de organisatie nauwelijks. 

Vandaar dat er rond 2010 begonnen wordt met road shows in diverse sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven met als aanbod een database van tienduizenden bedrijven, die gescreend zijn. Geen "concurrenten, die onze banen afpakken", maar potentiële partners, die met hun local knowledge nieuwe afzetmarkten voor Nederlandse bedrijven kunnen openen.

Meestal was de reactie "Waarom kennen wij jullie niet?" 

Rond 2010 moet het CBI om redenen van efficiency een stuk van zijn activiteiten verschuiven naar brancheverenigingen, kamers van koophandel en lokale overheden. 

Een groot gedeelte van CBI's budget gaat naar ondersteuning van deze instellingen. 

Daarmee worden de resultaten van export en werkgelegenheid als direct effect van CBI's activiteiten diffuus.

Onlangs is er in de EU een nieuw argument opgedoken: economische ontwikkeling door handel helpt om de opkomende immigratie te beheersen. Daarom ligt de focus nu op de MENA-landen, West- en Oost-Africa en de Sahel -de "ring of fire" rond Europa. 

Een long shot en een stevige gok, omdat de kansen op export vanuit deze landen gering zijn.